Olbrechts, Frans (1899-1958)

De Vlaamse wetenschapper Frans Maria Olbrechts heeft in België en daarbuiten een diepgaande en blijvende invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van zowel de antropologie als de studie van de Afrikaanse kunst. Zijn vernieuwende combinatie van antropologie en kunstwetenschap maakt van hem een vroege voorloper van het huidige cross-culturele onderzoek en van World Art Studies.

Leerling van Franz Boas

Na een opleiding in de Germaanse taalkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 1925 promoveert op een doctorsproefschrift getiteld “Een oud Mechelsch bezweringsformulier”, dat in 1928 bekroond en gepubliceerd wordt door de toenmalige Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, brengt Olbrechts het academiejaar 1925–26 door in de Verenigde Staten waar hij een jaarlang studeert bij de vermaarde etnoloog Franz Boas aan de Columbia University te New York. Op aanbeveling van Boas onderneemt Olbrechts van oktober 1926 tot juni 1927 veldonderzoek bij de Oostelijke Cherokee in de staat Noord-Carolina. Het resultaat van dit verblijf is de voltooiing van een vertaling en analyse van een unieke verzameling genezingsformules en medische voorschriften.

Volgend op zijn studieverblijf bij de Cherokee, vat Olbrechts in 1929–30 een onderzoeksproject aan bij de Onondaga in de staat New York. De tijdens zijn twee verblijven op het terrein aangelegde verzamelingen bevinden zich vandaag hoofdzakelijk in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel.

In 1929 aanvaardt Olbrechts namelijk een aanstelling als attaché bij deze Brusselse museuminstelling. De oprichting van een Etnografische afdeling is er zijn belangrijkste taak. Zijn wetenschappelijke activiteiten richten zich geleidelijk meer en meer op de kunst. Een eerste uiting van deze kentering is te vinden in de publicatie van zijn boek Kunst van vroeg en van verre, in 1929 uitgegeven door het Davidsfonds. Sterk geïnspireerd door Franz Boas’ Primitive Art uit 1927, zou het de eerste titel zijn in een serie van vier meer populaire geschriften die uiting geven aan Olbrechts’ belangstelling voor de opvoedkundige taak van de wetenschap. Meer in het bijzonder is hij er samen met andere intellectuelen van zijn generatie van overtuigd dat de wetenschap in belangrijke mate kan bijdragen tot de “emancipatie” van de Vlaamse taal en cultuur.

Als gevolg van zijn benoeming in het Brusselse museum spitst Olbrechts zich ook meer en meer toe op de studie van Afrika. Een in opdracht van het Jubelpark uitgevoerde verkennings- en verzameltocht door West-Afrika in 1933 zal deze nieuwe interesse bezegelen. Olbrechts brengt een 1800-tal voorwerpen uit Senegal, Soedan en Ivoorkust naar Brussel terug. Het verslag van die eerste Afrikareis is te lezen in Het roode land der zwarte kariatieden, in 1935 uitgegeven door het Davidsfonds. 

Benoeming aan de Gentse universiteit 

Olbrechts’ groeiende bedrijvigheid als docent is eveneens te situeren in de jaren 1930. Naast occasionele lessenreeksen over etnologie en “primitieve kunst”, voert Olbrechts in 1932 de studie van de primitieve kunst in aan de Universiteit Gent onder de naam de Kunst der primitieve en half-beschaafde volkeren. Van meet af aan predikt hij een holistische benadering, waarbij antropologische en kunstwetenschappelijke inzichten worden gecombineerd om tot een alomvattend begrip te komen van het (niet-Westerse) kunstwerk. Wanneer hij in 1935 voltijds benoemd wordt aan de Universiteit Gent, zegt hij zijn Brusselse museumambt voorgoed op. Tijdens het academiejaar 1936–37 is Olbrechts opnieuw actief in de Verenigde Staten als gasthoogleraar aan de Columbia University.

Terug in België, sticht Olbrechts in 1939 te Gent een “Centrum voor de Studie der Afrikaansche Kunst”. In de context van de taken van het nieuwe studiecentrum benadrukt Olbrechts het belang van de chronologische en holistische studie van de Afrikaanse kunst en de erkenning van de rol van de individuele kunstenaar in het scheppingsproces om er betekenis aan te kunnen geven. Hij wil deze kunst niet als exotische 'niet-westerse' kunst onderzoeken, maar als volwaardige kunst, gemaakt door een individu, in een sociale en historische context, met een universele waarde. De opleiding aan het HIKO is zo, ondanks de benaming 'primitieve' kunst tot 1971, uniek en vernieuwend in Europa. Door chronologieën te reconstrueren plaatst het 'etnische kunst' op gelijke voet met de westerse traditie. In combinatie met de Etnografische Verzamelingen beschikt het onderwijs bovendien over zeer rijk leermateriaal. In België wordt Olbrechts' combinatie van etnografie, antropologie en kunstwetenschappen later overgenomen aan de KUL en UCL door zijn voormalige student Albert Maesen, aan de ULB door zijn medewerkster aan het KMMA, Marie-Louise Bastin.   

Aanleiding tot de oprichting van het centrum aan de Universiteit Gent is de monumentale Kongo-kunst-tentoonstelling – met om en bij 1750 catalogusnummers – die Olbrechts in 1937 in samenwerking met het stadsbestuur van Antwerpen op het getouw zet. Deze baanbrekende expositie, die gedurende amper drie weken, van 24 december 1937 tot 16 januari 1938, in de Antwerpse Stadsfeestzaal op de Meir loopt, bestaat uit drie afdelingen. Met zijn 1525 voorwerpen, in de eerste plaats ontleend aan tal van privéverzamelingen die Antwerpen rijk was, vormt de afdeling “Kunst in Kongo” het hart van de tentoonstelling. De bescheiden begeleidende catalogus zou als basis dienen voor Olbrechts’ magnum opus in de kunstwetenschap over Afrika: het boek Plastiek van Kongo dat, hoewel voltooid in 1939, pas na afloop van WO II, in 1946, gepubliceerd wordt door de Standaard-Boekhandel. 

Promotor van het antropologische veldwerk

Het success van de tentoonstelling leidt tot nog een ander historisch gebeuren: de zogeheten Ivoorkust-expeditie die van november 1938 tot september 1939 loopt en mede tot stand komt dankzij de vrijgevige steun van een aantal Antwerpse mecenassen, onder wie enkele van de bruikleengevers van de Kongo-kunst-tentoonstelling. Berustend op een samenwerkingsakkoord tussen de Universiteit Gent en het Vleeshuismuseum te Antwerpen, voeren twee van Olbrechts’ studenten, Pieter Jan Vandenhoute en Albert Maesen, onder de leiding van hun mentor een op kunst toegespitst onderzoeksproject door bij twee volken in Ivoorkust: de Dan en de Senufo. Olbrechts keert in januari 1939 tevreden terug met 600 verzamelde voorwerpen.

De uit dit in situ onderzoek voortvloeiende verhandelingen die Vandenhoute en Maesen respectievelijk in 1945 en 1946 aan de Universiteit Gent voorleggen, zijn de eerste op veldwerk gebaseerde doctorsproefschriften over Afrikaanse kunst ter wereld. In Maskers en dansers in de Ivoorkust, een boek dat in 1940 verschijnt bij het Davidsfonds, brengt Olbrechts een persoonlijk verslag uit over de onderneming. De meeste van de tijdens deze tocht ingezamelde kunstwerken en etnografica bevinden zich thans in de verzamelingen van de stad Antwerpen en van de Universiteit Gent. De Etnografische Verzamelingen van de UGent bewaren 275 voorwerpen van de expeditie. 

Olbrechts’ loopbaan ondergaat een nieuwe wending wanneer hij in 1947 benoemd wordt tot directeur van het Museum van Belgisch-Kongo, zoals het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren sinds 1908 heet. Zijn nieuwe functie verschaft hem een sleutelpositie in de verdere ontwikkeling en professionalisering van zowel de antropologie als de studie van de Afrikaanse kunst. Als bestuurslid en voorzitter van de afdeling Menswetenschappen van het in 1948 opgerichte Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal-Afrika (IWOCA), staat Olbrechts daarenboven aan de basis van het antropologisch veldwerk in de toenmalige kolonie en naburige landen. Het IWOCA maakt het mogelijk om een programma op te starten ter ondersteuning van langdurig veldwerk in Afrika. Dankzij Olbrechts’ persoonlijke inzet krijgen enkele jonge wetenschappers met de bijstand van het IWOCA de kans om hun theoretische opleiding in de praktijk te zetten en sociaal-cultureel antropologisch onderzoek op het terrein te verrichten. 

Ondanks zijn talrijke verplichtingen als museumdirecteur, blijft Olbrechts tot zijn overlijden als docent actief aan de Universiteit Gent. Zijn studenten prijzen naast zijn vakkennis vooral zijn charismatische persoonlijkheid. Olbrechts sterft op amper 59-jarige leeftijd, op 24 maart 1958, te Aken. Niettemin leeft zijn herinnering tot vandaag verder in zijn talrijke geschriften, in het werk van de studenten die het voorrecht hadden om door hem te worden opgeleid en in de tweejaarlijkse masterscriptieprijs uitgereikt door het Frans M. Olbrechtsgenootschap.

Constantijn Petridis
Cleveland Museum of Art
18 juli 2012

 

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Constantijn, Petridis. "Olbrechts, Frans (1899-1958)." UGentMemorie. Laatst gewijzigd 05.04.2017. www.ugentmemorie.be/personen/olbrechts-frans-1899-1958

Bibliografie

www.UGentMemorialis.be

Amter, Edward. Prof. Dr. Frans M. Olbrechts: Vlaams man en Vlaams geleerde. Congo-Tervuren III/IV, 3/4 (1957–1958): 31–43.

De Meyer, Maurits. Professor Frans M. Olbrechts als folklorist. Congo-Tervuren III/IV, 3/4 (1957–1958): 23–29.

Herskovits, Melville J. Frans Olbrechts in America. Congo-Tervuren III/IV, 3/4 (1957–1958): 45–54.

Maesen, Albert. Notes sur la vie et la pensée de Frans M. Olbrechts. Congo-Tervuren III/IV, 3/4 (1957–1958): 7–22.

Meeussen, Albert E. Professor Olbrechts als linguïst. Congo-Tervuren III/IV, 3/4 (1957–1958): 55–62.

Vandenhoute, Pieter Jan L. Enkele hoofdmomenten in de bedrijvigheid van F. M. Olbrechts als Afrikanist.Congo-Tervuren III/IV, 3/4 (1957–1958): 69–79.

Vandenhoute, Pieter Jan L. In Memoriam Professor Dr. Frans-M. Olbrechts. De Brug II, 3 (1958): 175–179.

Crowley, Daniel J. Stylistic Analysis of African Art: A Reassessment of Olbrechts’ ‘Belgian Method’. African Arts IX, 2 (1976): 43–49. 

Van Haver, Jozef. De opgang van de jonge Olbrechts: Het driedubbele spoor. Volkskunde 101, 1 (2000): 3–19.

Petridis, Constantijn (red.). Frans M. Olbrechts: Op zoek naar kunst in Afrika. Antwerpen: Etnografisch Museum, 2001. [Met bijdragen van Daniel P. Biebuyck, Elze Bruyninx, Herman Burssens, Rik Ceyssens, Luc de Heusch, Els

De Palmenaer, Mireille Holsbeke, Aldona Jonaitis, Constantijn Petridis, Annemieke Van Damme-Linseele, Wilfried van Damme en Anja Veirman.]

Petridis, Constantijn. “Een merkwaardige tentoonstelling van ‘negerkunst’ te Antwerpen”: Frans M. Olbrechts (1899–1958) en de studie van de Afrikaanse kunst in Vlaanderen. Ons Erfdeel 45, 4 (2002): 570–579.

Selectieve Bibliografie Olbrechts

Een oud Mechelsch bezweringsformulier. Gent: Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, XXII, 1928.

Kunst van vroeg en van verre. Leuven: Davidsfonds, 1929.

Het roode land der zwarte kariatieden. Leuven: Davidsfonds, 1935.

Ethnologie: Een inleiding tot de studie der primitieve beschaving. Antwerpen: Standaard-Boekhandel; Zutphen: W. J. Thieme, 1936.

et al. Tentoonstelling van Kongo-kunst. Antwerpen: Antwerpsche Propagandaweken, 1937.

Ivoorkust-expeditie der Rijksuniversiteit te Gent en van de Vleeschhuis-Museum te Antwerpen. Voorloopig verslag over de werkzaamheden november 1938 - januari 1939. Kongo-Overzee V, 4 (1939): 177-178.

Maskers en dansers in de Ivoorkust. Leuven: Davidsfonds, 1940.

Bijdrage tot de kennis van de chronologie der Afrikaansche plastiek. Brussel: Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut, Morele en Politieke Wetenschappen, X, 2, 1941.

Vlaanderen zendt zijn zonen uit! Leuven: Davidsfonds; Antwerpen: Standaard-Boekhandel, 1942.

Olbrechts, Frans M. Plastiek van Kongo. Met medewerking van Albert Maesen. Antwerpen: Standaard-Boekhandel, 1946.

Les arts plastiques du Congo Belge. Brussel: Erasme, 1959.

Deel deze pagina: 

Herinneringen

Psychoanalyticus en verzamelaar van Afrikaanse kunst Julien Quackelbeen roemt Olbrechts

"Ik breng hier [...] graag een groet [...] aan het werk van Olbrechts over Les arts plastiques du Congo Belge, een wonderboek voor die tijd en nog altijd een groot boek."

Pedagoog en psycholoog Julien Quackelbeen was ook een fervent verzamelaar van Afrikaanse kunst vanuit een psychoanalytische fascinatie. Hij roemt in 2006 Frans Olbrechts' in 1959 postuum uitgegeven ​Les arts plastiques du Congo Belge. Voor Quackelbeen oversteeg Olbrechts de koloniale en racistische blik op 'niet-westerse' kunst.

uit: Geerardyn, Filip. "De bemeestering van de drift in de Afrikaanse kunst en in het verzamelen ervan. Een interview met Julien Quackelbeen." Psychoanalytische Perspectieven 24, nr. 1 (2006): 65.

Herman Burssens (oud-student) over Frans Olbrechts

'Dat de richting 'Primitieve Kunst' in die tijd relatief veel succes had, ondanks het feit dat er ook toen al bitter weinig vooruitzichten waren voor de afgestudeerden, had mijns insziens vooral te maken met de persoonlijkheid van Olbrechts. Vergeleken bij de meeste andere professoren van het Kunsthistorisch Instituut en van de Faculteit Wijsbegeerte en Letteren was hij veel minder stroef, minder streng, minder geforceerd ernstig, zowel wat zijn uiterlijk betrof als wat zijn manier van lesgeven aanging. Met zijn keurige verschijning en zijn hoffelijke optreden leek hij eerder Brits dan Vlaams, wat allicht met zijn vroegere verblijf in Engeland te maken had. Olbrechts was ook iemand die zijn studenten kon stimuleren en enthousiast maken. Tijdens de colleges zaten we allen samen in een klein lokaal aan een rechthoekige nog door Henry van de Velde ontworpen tafel. Het ging er veeleer ongedwongen aan toe - niet toevallig zoals aan de meeste Amerikaanse universiteiten. De ontspannen sfeer tijdens de lesuren had ook te maken met het feit dat er door docent en studenten gezellig werd gerookt. Olbrechts rookte geurige Engelse sigaretten die zijn anders welluidende stem licht hees maakten en die, achteraf bekeken, zijn gezondheid zeker geen goed hebben gedaan'.

'Wanneer de zonnige lentedagen aanbraken, kon het gebeuren dat Olbrechts, in plaats van in een berookt lokaal, les gaf in de open lucht op het buitenterras van de grote bibliotheekzaal. Tijdens dorstige dagen liet hij - en dit was ongewoon voor een professor - wel eens frisdrank en een enkel glas bier aanrukken, wat ons het idee gaf dat we op een picknick waren. Hiermee wil ik niet zeggen dat elk van zijn colleges een feest was en nog minder dat we niet veel bij hem opstaken'.

'Toen Olbrechts in 1947 directeur geworden was van het Tervuurse museum, stelde hij ons in het voorlaatste jaar voor om voortaan college te geven in het museum in plaats van op de universiteit. Hij betaalde ieder van ons wekelijks een trein- en tramticket en met een zevental studiegenoten trokken we voor een hele dag Tervurenwaarts. De colleges vonden plaats in Olbrechts' bureau in de grote benedenzaal van de directeurswoning. Gezeten aan een grote conferentietafel luisterden we naar wat de meester te zeggen had en tussen de middag voorzag zijn echtgenote ons van koffie en sandwiches. Nu en dan wandelde Olbrechts met ons door de museumzalen of bezochten we samen de reserves, terwijl hij hier en daar commentaar gaf en tegelijk aanwijzingen uitdeelde aan het personeel'.

'Ik was al afgestudeerd en assistent geworden bij Professor Vandenhoutte toen de ernstige zieke Olbrechts zich tijdens de examenperiode met een ambulance van Tervuren naar Gent liet voeren en onverwachts op een draagberrie de bibliotheek werd binnengebracht om zijn studenten te examineren. Wat de bedoeling van dit verrassende, want uiterst ongewone optreden ook was, het effect op de omstanders was groot. Niet zoveel later overleed Olbrechts. Er bleef nog slechts de herinnering over aan een sterke en aparte persoonlijkheid die te vroeg, op amper negenvijftigjarige leeftijd, uit ons leven verdween'.

(uit: Herman Burssens, 'Olbrechts en de studie van de etnische kunst aan de universiteit Gent', in: C. Petridis, Frans M. Olbrechts 1899-1958. Op zoek naar kunst in Afrika (Antwerpen 2001) 97-100)