9. Een atypisch rector
Op 8 mei 1932 viert een uitgelezen gezelschap van bevriende schrijvers en politici de zestigste verjaardag van Vermeylen in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Zelfs Henri Pirenne, de geleerde van formaat, die zijn professoraat als gevolg van de vernederlandsing had beslist te beëindigen, komt zijn respect betuigen. De hulderede wordt gebracht door een bentgenoot van weleer, Teirlinck, die in zijn speech betoogt dat Vermeylen eerst en vooral een schrijver is, en pas dan politicus:
‘En hierom: het is de schrijver, die den geleerde en den politieker heeft bezield, als het er op aankwam bezielde geleerde te zijn of bezielde politieker. En ten slotte hebben de senator en de rector – hoe voortreffelijk ook hunne zelfstandige bevoegdheid zij – meer te danken aan den schrijver dan de schrijver iets te danken heeft aan den senator en de rector. Vermeylen was schrijver. De rest is hij geworden. Geworden, minder door aanleg of lust dan door de fatale consekwenties van eene levensactie, die voor belangrijkste drijfkracht heeft een onbedwinglijke drang naar het woord’.
Zo belanden we terug bij het portret van Vermeylen in de Aula, en het verhaal van een atypische rector dat er achter schuilgaat. Het woord – het schrijven van literatuur en manifesten – bracht Vermeylen in de strijd voor de vernederlandsing; de strijd voor de vernederlandsing leidde hem naar Gent, de universiteit die buiten haar wil om, onder impuls van de Vlaamse Beweging, met de wet op de vernederlandsing een verandering van taalstatuut onderging. Uitzonderlijke tijden plaatsten vervolgens een uitzonderlijk figuur op de rectorstoel. Bij de aanvaarding van zijn ambt, in oktober 1930, kon de schrijver concluderen dat een droom van zijn jeugdjaren werkelijk was geworden. De maatschappij had zich gevormd naar zijn idealen, en niet omgekeerd: die gedachte moet Vermeylen oneindig veel voldoening hebben bezorgd.