5. Lichtpunten
De studentenaantallen vormden door hun koppeling met de financiering als het ware de achilleshiel van de universitaire problemen. Met steun van de vicerector Herman van Looy wist Hoste in de tweede termijn van zijn rectoraat het tij te keren. Er werd een beleid geïnitieerd om eerstejaarsstudenten beter te omkaderen. Er kwam een werkgroep ‘promotie en onthaal’ tot stand, een Onderwijsraad werd opgericht. De banden met het middelbare onderwijs en PMS-centra werden aangehaald. Hoewel Hoste in menig toespraak en interview alludeerde op het risico van ‘een soort schoolstrijd op universitair vlak’, waarbij de instellingen zich aantrekkelijker voorstelden door de slaagkansen te verhogen en de studentenvoorzieningen uit te breiden, voerde hij ook aan zijn eigen instelling dergelijke hervormingen door. Zo werden voortaan vrijstellingen verleend voor vakken waarvoor men voldoende haalde, onafhankelijk van de totale uitslag van de student. Omgekeerde kraakte Hoste het nieuwe leerplan van geneeskunde in de Raad van beheer af, omdat het ‘onduldbaar zwaar’ was, met een negatief effect op de studentenaantrek als gevolg.
Al deze actiepunten creëerden resultaat: in 1980 steeg het aantal studenten opnieuw lichtjes met 0,49%, tot 12810. In oktober 1981, bij het afscheid van Hostes rectoraat, bereikte men na een nieuwe stijging het hoogste aantal studenten uit de geschiedenis van de universiteit: 13328 studenten kozen toen voor de rijksuniversiteit Gent. Het fleurde de viering van de vijftigste verjaardag van de vernederlandste Rijksuniversiteit Gent helemaal op. Er waren ook andere lichtpunten. Op onderzoeksvlak haalde Gent meer dan behoorlijke resultaten in de kredietlijnen, projecten en actieprogramma’s van de verschillende onderzoeksfondsen en regeringsprogramma’s. Hoste verklaarde dit onder meer door de werking van de in 1978 opgerichte Onderzoeksraad, die bevoegd was gemaakt voor het Gentse onderzoeksbeleid om er coherentie en efficiëntie aan te brengen. Hoste zelf werd de eerste voorzitter van de VLIR-werkgroep die alle voorzitters van de universitaire Onderzoeksraden groepeerde om naar een overkoepelend, interuniversitair wetenschaps- en onderzoeksbeleid te streven.
Naar de industrie toe werd een specifiek beleid uitgewerkt door de ‘interface Industrie – Universiteit’, dat naar matching zocht op het terrein van het toegepast wetenschappelijke onderzoek. Wat betreft de Gentse universiteit, was deze nieuwe dienst, opgericht in 1979, een pionier inzake ‘techtransfer’.
Net zoals op het vlak van studentenaantallen wierp Hostes onderzoeksbeleid zijn vruchten af. De Gentse biotechnologie beleefde een eerste doorbraak onder zijn rectoraat; Jef Schell kreeg in 1979 de Francquiprijs en haalde via de Onderzoeksraad een groot onderzoeksproject binnen. De zeer bescheiden eigen middelen die benut konden worden voor onderzoek werden geïnvesteerd in een talenpracticum in Letteren en Wijsbegeerte en nieuwe apparatuur voor Geneeskunde, waaronder een cyclotron.