Universitaire ziekenzorg aan de Bijloke

De Bijloke is een culturele attractiepool van de stad: hogeschoolstudenten volgen er kunstonderwijs, muziekliefhebbers genieten er van een grandioze concertzaal en bezoekers ontdekken er de geschiedenis van de stad Gent in het gloednieuwe STAM. De site en de gebouwen stammen echter uit een veel oudere periode, waarin de Bijloke geen culturele, maar een medische functie had. Al vanaf 1228 – bijna achthonderd jaar geleden dus! – is er een stedelijk ziekenhuis op de Bijloke dat de zusters cisterciënzers besturen. Wanneer de universiteit in 1817 ten tonele verschijnt, vervoegt de universitaire ziekenzorg zich op deze eeuwenoude hospitaalsite.

Ziekenhuissite van stad en universiteit

Aan de ziekbedden van het Bijlokehospitaal krijgen de geneeskundestudenten hun praktijkonderricht. De wet op de oprichting van de universiteiten verplicht namelijk de universiteitsstad het stedelijke ziekenhuis hiervoor ter beschikking te stellen. In de tweede helft van de negentiende eeuw krijgt de Bijloke, als gevolg van de evolutie van de bevolking, een belangrijke uitbreiding. De stadsarchitect en universiteitshoogleraar Adolphe Pauli bouwt in opdracht van de stedelijke overheid een imposante nieuwbouw in neogotische stijl, die in 1880 klaarkomt. In dit Nieuw Burgerlijk Hospitaal kan de faculteit Geneeskunde al gerieflijker haar geneeskundige praktijken ontplooien dan in de oude, middeleeuwse infrastructuur. Maar de gedwongen samenwerking tussen professoren van de faculteit Geneeskunde en de artsen van Commissie van de Burgerlijke Godshuizen in een en hetzelfde ziekenhuis blijft verre van ideaal. Legendarische twisten worden er uitgevochten tussen beide groepen geneesheren. Hét pijnpunt is telkens weer de verdeling van de patiënten en de lijken die de professoren nodig hebben voor hun onderwijs maar die de artsen niet graag afstaan. Ondanks gedetailleerde reglementen en afspraken blijft hier een voortdurend getouwtrek rond bestaan. Stadsartsen en professoren vechten bovendien elkaars diagnoses aan, waarbij de patiënt de dupe wordt van persoonlijke vetes.

Nieuwe laboratoria

Vanuit de faculteit Geneeskunde dringt men dan ook aan op gescheiden klinische instituten voor de universiteit; het probleem is dat de geldschieter voor nieuwe universitaire installaties dezelfde is als de verantwoordelijke van de Bijloke: de stad. En het stedelijke budget staat al fel onder druk. De universiteit heeft namelijk, door de wetenschappelijke expansie en de wetten van 1876 en 1890 op het universitaire onderwijs, nood aan tal van nieuwe laboratoria en practica voor experimenteel onderzoek en proefondervindelijk onderwijs. In de bestaande, onaangepaste lokalen in de Voldersstraat en de Lange Meer – de huidige Universiteitsstraat – worden de limieten van de infrastructuur verkend: de histologie, bijvoorbeeld, belandt in een eindeloze zoektocht naar laboratoriumruimte eerst in de antichambre van de ‘beheerder-inspecteur’, daarna op een zolderkamertje met de veelbetekende bijnaam ‘het duivenkot’. Aan de andere kant veroorzaken de proefdieren van geneeskunde heel wat overlast voor de collega’s van de alfawetenschappen, wier colleges door blaffende honden overstemd worden. Een laboratoriumbrand in de nacht van 5 op 6 oktober 1898 maakt duidelijk tot wat voor een explosieve situatie wetenschap in de binnenstad kan leiden. De academische overheid wordt dan ook bestookt met lange nota’s waarin de professoren nieuwe gebouwen vragen, aangepast aan de eisen van de moderne wetenschap.

Moderne wetenschap in neostijl

In de gemeenteraad en schepencollege bepleiten de zetelende hoogleraren Adolf de Ceuleneer en Remi de Ridder de zaak van de universiteit. In de loop van 1898 gaat de stad overstag voor de bouw van drie nieuwe medische instituten, waarmee de site aan de Voldersstraat kan worden ontlast, en van klinische en poliklinische instituten, waarmee de onhoudbare situatie in het Bijlokeziekenhuis wordt opgelost. Het akkoord van de stad komt er nadat een financiële regeling met de staat is uitgewerkt, de inplanting van de nieuwbouw met de Burgerlijke Godshuizen is vastgelegd en de plannen van de architect Louis Cloquet zijn goedgekeurd. Cloquet was de overleden Pauli opgevolgd. Op een vijftal jaar tijd, tussen de start van de werken in 1899 en de inhuldiging van de gebouwen door Leopold II in 1905, geeft hij de Bijloke zijn klassieke, neogotische uitzicht met de bouw van het Rommelaerecomplex.

Het Rommelaerecomplex

Langs de Baertsoenkaai, de Kluyskensstraat en de Hospitaalstraat bouwt Cloquet de drie medische instituten die de naam ‘Rommelaerecomplex’ krijgen. Dat de gebouwen naar Willem Rommelaere genoemd worden, de hoogleraar geneeskunde en rector van de Brusselse universiteit, is een ironische voetnoot van de geschiedenis: een rijke patiënt van Rommelaere had de Belgische Staat een fortuin nagelaten, zonder te preciseren waar de overheid de voor het geld bestemde medische instituten moest bouwen. Dat werd dus de rijksuniversiteit Gent, en niet de vrije universiteit Brussel: een ‘tsjevenstreek’ waar ze aan de ULB niet mee konden lachen. In de bocht van de Pasteurlaan ontwerpt Cloquet vervolgens de paviljoenen van de klinische instituten, die aansluiten bij het Nieuwe Burgerlijke Hospitaal van Pauli. Het voltooide Bijlokecomplex vertoont aldus een homogene, neogotische stijl, die vandaag nog steeds indruk maakt. Maar ook eigentijdse architectuurcritici waren in de wolken: in een Parijs’ architectuurtijdschrift worden de realisaties van Cloquet al in 1903, nog voor de voltooiing van de werken, als een ‘paleis’ voor de wetenschap omschreven.

Van medische naar culturele site

De realisatie van de Bijlokesite rond de eeuwwisseling is een belangrijk onderdeel geweest van een ruimer universitair bouwprogramma. Met het Instituut voor de Wetenschappen, de nieuwe laboratoria voor ingenieurs aan de Heirnis, een vernieuwde botanische tuin in het Citadelpark en de omvangrijke nieuwe medische instituten verdubbelde de universiteit toen op vijftien jaar tijd haar bebouwde oppervlakte. Voor de stad betekenden deze werken een laatste financiële aderlating, alvorens de verantwoordelijkheid voor de universiteitsgebouwen naar het niveau van de stad werd overgeheveld. Dat gebeurde in 1928, bij de voorbereiding van een nieuw masterplan, waarin een bibliotheek, gebouwen voor Landbouwwetenschappen en Diergeneeskunde, nieuwe technische laboratoria én een zelfstandig academisch ziekenhuis voorzien werden. Maar de bouw van een nieuw ziekenhuis bleek een nog veel grotere lijdensweg te worden dan de onderneming van Cloquet: pas aan het einde van de jaren 1960 zouden de laatste medische afdelingen van de universiteit de Bijloke voor het UZ aan de Sterre kunnen inwisselen. Nog eens twintig jaar later verhuist het Bijlokeziekenhuis zelf naar een nieuwbouw aan de Henri Dunantlaan waar het transformeert tot het AZ Jan Palfijn; op de Bijloke begint dan het omschakelingsproces van een medische naar een cultuursite, dat met de opening van het STAM voltooid is.

Ruben Mantels
Vakgroep Geschiedenis
24 augustus 2010

Hoe verwijs je naar dit artikel?
Mantels, Ruben. "Universitaire ziekenzorg op de Bijloke". UGentMemorie. Laatst gewijzigd 15 september 2015.
http://www.ugentmemorie.be/artikel/universitaire-ziekenzorg-aan-de-bijloke.
 

Literatuur

Het vertrekpunt van een studie over de universitaire gebouwen op de Bijlokesite is het uitstekend gedocumenteerde E. Langendries en A.M. Simon-Van der Meersch, Het Rommelaere Complex. Onderdeel van het gebouwenmasterplan voor de Gentse universiteit op het einde van de 19de eeuw (Uit het verleden van de R.U.G. nr. 40) (Gent: 1999), dat zelf in grote mate gebaseerd is op het omvangrijke bouwarchief bewaard in het Gentse Universiteitsarchief. De discussies in de gemeenteraad zijn te volgen in het Bulletin Communal/Gemeenteblad van de stad Gent. Een eigentijdse architecturale kritiek op het Rommelaerecomplex biedt Paul Lafollye, Les Nouveaux Instituts de l’Université de Gand (Parijs 1903). Zie ten slotte de website van het STAM, http://www.stamgent.be/nl/, voor de omvorming van de Bijloke tot een hedendaagse cultuurcampus.

Deel deze pagina: